| |||
afslaan; afvallen; afzijgen; dalen; invallen (внутрь-о свете); kieperen; neerdalen; neergaan; neerstorten; neerzinken; omslaan; omstorten; omvallen; ontrollen; ontzinken; patsen; rollen; schieten; smakken; teruglopen (о ценах); verschieten (о звёздах); vervallen (о силах); verzakken; zinken; onderuit gaan (на землю narska); kapseizen (ms.lana); onderuitgaan (narska); vallen (ms.lana) | |||
over stag gaan | |||
kelderen (о курсе) | |||
mieteren | |||
| |||
doodop zijn (4uzhoj) |
падать : 41 phrases in 5 subjects |
Figurative | 2 |
General | 34 |
Idiomatic | 3 |
Proverb | 1 |
Southern Dutch | 1 |