gen. |
laten vliegen v5s vt; afschieten; schieten; afvuren; lossen; m.b.t. vlieger, ballon oplaten; honkbal b.v. een tweehonkslag slaan; een beenveeg lappen; m.b.t. speeksel uitwerpen; spatten; laten spatten; m.b.t. snippers enz. rondstrooien; wegblazen; afblazen; een auto enz. doen wegscheuren; jagen; m.b.t paard in galop doen gaan; een manifest enz. uitvaardigen; uitbrengen; in omloop brengen; in circulatie brengen; verspreiden; laten circuleren; m.b.t. grappen debiteren; m.b.t. klappen uitdelen; euf. overplaatsen; overslaan; overspringen; comp. skippen; weglaten; luchtig overheen gaan; achterwege laten |