| |||
afdalen v5r vi; naar beneden gaan; afkomen; vallen; neerkomen; neerdalen; 川を afvaren; afdrijven; stroomafwaarts varen; gaan; afgaan; het land op gaan; naar het platteland gaan; gegeven worden; afgekondigd worden; uitgevaardigd worden; diarree hebben; buikloop hebben; zich terugtrekken; ontslag nemen; achterstaan bij …; minder zijn dan …; zich overgeven; zich gewonnen geven; de strijd opgeven; nederig zijn; deemoedig zijn; ootmoedig zijn; achteruitgaan; vervallen; aftakelen | |||
| |||
m.b.t. neerslag uit de hemel neervallen v5r vi; komen; 雨が regenen; Barg. majemen; 小雨が licht; zachtjes regenen; druppelen; motregenen; stofregenen; miezeren; inform. piesen; inform. pissen; gew. afsabberen; gew. miezelen; lit.t. afzijgen; w.g. zijgen; arch. neerzijgen; 雪が sneeuwen; het sneeuwt; er valt sneeuw; er is sneeuwval; 霰 雹が hagelen |
降る : 64 phrases in 1 subject |
General | 64 |