gen. |
achterlopen exp v5r; ten achter raken; achterop geraken; achterstand oplopen; niet meekunnen met; geen gelijke tred houden met; achterblijven bij; achterliggen op; gew. te kort komen tegen; verslagen; geklopt worden; aan het kortste eind trekken; het onderspit delven; het moeten afleggen tegen; de mindere zijn; onderdoen voor; fig. omstaan voor; versagen; de moed verliezen |