| gen. |
heel adv uk; erg m; zeer; zwaar; sterk m (overdreven enz.); uiterst; aller-; dood- m; oer- n; bloed- n; in- n; hartstikke; vreselijk; uitermate; ontzettend; verschrikkelijk (slecht enz.); afschuwelijk (vervelend enz.); ijzig (kalm enz.); bar m (vervelend enz.); stom m (vervelend enz.); criant (vervelend enz.); gruwelijk m (vervelend enz.); bitter n (arm enz.); crimineel (koud enz.); gruwzaam m (kil enz.); fantastisch (goedkoop enz.); geweldig (goed enz.); ontiegelijk (rijk enz.); gemeen (koud enz.); drommels (goed enz.); verdomd (handig enz.); machtig (mooi enz.); duivels (ingewikkeld enz.); verbazend (veel enz.); ijselijk (lelijk enz.); verduiveld (aardig enz.); mirakels (gelukkig enz.); allemachtig (interessant enz.); formidabel (goed enz.); ellendig (heet enz.); moorddadig (goed enz.); reusachtig (aardig enz.); reuze f (veel enz.); ontzaglijk (veel enz.); vervaarlijk (groot enz.); kolossaal m (groot enz.); onwijs (hard enz.); enorm f; schreeuwend (duur enz.); stinkend (jaloers enz.); danig; volslagen; faliekant; inform., veroud. verhipt (warm enz.); ～少ない bedroevend; geenszins; volstrekt niet; hoegenaamd niet; bepaald niet; helemaal niet; lang niet; absoluut niet; ten enenmale niet; om de drommel niet; in het geheel niet; niet in het minst; in geen geval; in geen enkel opzicht; in genen dele; op geen stukken na; bijlange na niet (i.c.m. negatie) |
