gen. |
terugdeinzen vs; achteruitdeinzen; deinzen; terugschrikken; terugwijken; ineenkrimpen; versagen; zich uit het veld laten slaan; zich laten ontmoedigen; beduusd zijn; staan; perplex staan; verbluft zijn; van zijn stuk zijn; te veel vinden; het moeilijk hebben met; er niet tegenop kunnen; genoeg hebben van; niet kunnen verdragen; z'n bekomst hebben van; de buik vol hebben |