| |||
een plaats kunnen bereiken v1 vi; ergens kunnen heengaan; kunnen doen; in staat zijn te doen; capabel zijn te doen; goed zijn; knap zijn; bekwaam zijn; fijn zijn; OK zijn; niet slecht zijn; smakelijk zijn; m.b.t. alcoholische dranken drinken; kunnen drinken; kunnen verdragen; gewoon zijn te drinken |