gen. |
boos worden exp v5t; kwaad worden; zich kwaad maken; zich boos maken; toornig worden; in woede uitbarsten; ontstemd raken; verbolgen raken; woedend worden; nijdig worden; zich opwinden; aanstoot nemen aan; zijn kalmte verliezen; beledigd; verongelijkt; gepikeerd reageren; in zijn wiek geschoten zijn; op zijn teentjes getrapt zijn; verontwaardigd zijn; in de gordijnen klimmen; Belg.N. uit zijn krammen schieten |