| |||
zwellen v1 vi; opzwellen; bol gaan staan; zich uitzetten; zich opblazen; opbollen; bollen; パンが rijzen; toenemen; aanzwellen; vervuld raken; pruilen; nukken; nukkig worden; mokken; bokken; bouderen; gew. monken; gew. moefen; gew. moeskoppen; gew. pratten; gew. pronken; gew. protten; gew. pruimen |