| gen. |
plaatsen v5k vt; zetten; leggen; stellen; installeren; laten liggen; achterlaten; laten; zo laten; toelaten; toestaan f; oprichten; vestigen; instellen; stichten; grondvesten; openen; houden; bewaren; opslaan f; stockeren; conserveren; een voorraad vormen; uitzonderen; terzijde leggen; erbij laten; er zich verder niet meer mee bemoeien; tewerkstellen; werk geven; in dienst hebben; huisvesten; logeren; logies verlenen; aanstellen als; een persoon in een zekere functie plaatsen; benoemen; soldaten posteren; legeren; opstellen; een tussenruimte laten; een tijdsinterval laten; tijd tussen laten; afscheiden; op een afstand houden (zie ook het suffix -oki 置き); verpanden; belenen; in onderpand geven; m.b.t. een laagje goud, zilver etc. voorzien; beleggen; bekleden; vergulden; verzilveren; m.b.t. dauw, rijp, rijm, nachtvorst etc. zich vormen; iets op voorhand doen; iets alvast doen (na een て-vorm van een werkwoord); stoppen met schrijven; de pen neerleggen; een brief afsluiten |
