gen. |
prachtig adj-i; schitterend m; geweldig; fantastisch; formidabel; machtig; heerlijk; verrukkelijk; zalig; grandioos; subliem; prima; uitstekend; meesterlijk m; tiptop; voortreffelijk; enig; superbe; uitmuntend; excellent; magnifiek; reuze f; super; kostelijk; denderend; inform. mieters; swell; fenomenaal; uniek; eersterangs; eersteklas f; uitgezocht; uitnemend; bijzonder f; inform. bie; tof; eindeloos; te gek; pred. het einde; pred. enorm; briljant; klasse f; opperbest; patent; allemachtig goed; beregoed; steengoed n; glansrijk; mooi; pico bello; puikbest; inform. puntgaaf; piekfijn; ook studentent. luisterrijk; inform. reusachtig; groots; kapitaal n; w.g. loeigoed; jeugdt. gaaf; meisjest. dolletjes; fabuleus; jeugdt. ruig; jeugdt. wijs; slang cool; volkst. jofel; pred. knal; w.g. knots; zo'n f (meid, kerel enz.) |