gen. |
bedriegen v5s vt; foppen; bedotten; beetnemen; ertussen nemen; misleiden; verschalken; beduvelen; bedonderen; erin luizen; iem. erin laten lopen; inform. belazeren; inform. besodemieteren; inform. verlakken; inform. naaien; inform. vernachelen; inform. vernaaien; inform. verneuriën; inform. neppen; volkst. besjoemelen; volkst. besjoechelen; vulg. verneuken; Barg. oetsen; uitdr., iem. knollen voor citroenen verkopen; iem. zover krijgen dat; iem. overreden tot; ertoe brengen te; verlokken tot; i.h.b. sussen; i.h.b. paaien; i.h.b. vleien |