gen. |
zich voordoen vs-i uk; gebeuren; plaatsvinden; verstrijken; voorbijgaan; verlopen (voorafgegaan door een meishi die een bep. tijdseenheid aanduidt); bedragen; kosten m; waard zijn (voorafgegaan door een meishi die een bep. waarde, bedrag aanduidt); beslissen; besluiten; ervoor kiezen (in de constructie … to suru …とする of … ni suru …にする); hebben; merken; voelen (m.b.t. gewaarwording in de constructie … ga suru …がする); doen; begaan; maken; verrichten; aanvangen; aandoen; uitvoeren; bedrijven; uitoefenen; beoefenen; praktiseren; m.b.t. zaak, winkel enz. runnen; van beroep … zijn; werken (als); dienst doen (als); m.b.t. ambt waarnemen (in de constructie … o suru …をする); gebruiken als; bezigen als; doen dienen als (in de constructie … ni suru …にする); vinden; achten; beschouwen; aanzien; dunken (in de constructie … to suru …とする); veronderstellen f (dat); aannemen (dat); stellen (in de constructie … to suru …とする; dat); dragen (m.b.t. kledingstuk) |