| |||
verlegenheid n vs; gêne f; bedeesdheid f; beschroomdheid f; schuchterheid f; schroom m; form. bloheid; benepenheid f; timiditeit f; onzekerheid f; hazenbloed; gebrek aan zelfvertrouwen; zich generen; zich verlegen voelen; ertegen opzien; schromen; versagen; verlegen worden; bedeesd worden; beschroomd worden; schuchter worden; timide worden; onzeker worden; haasvreten; zelfvertrouwen verliezen; form. blo worden; veroud., lit.t. sagen |