gen. |
ruien v5r vi; ruzelen; bloesems verliezen; bladeren afstrooien; 花 葉が vallen; uiteenvallen; i.h.b. uiteendwarrelen; afdwarrelen; lit.t., w.g. afzijgen; gew. ruiven; gew. rijzen; her en der verspreid raken; allerwegen uiteengaan; uiteenstuiven; verstuiven; 波 花火が uiteenspatten; uit elkaar gaan; verstrooid raken; zich verspreiden (over); zich verstrooien; インキ 墨が uitvloeien; uitlopen; 雲が vervliegen; oplossen; 霧が optrekken; 霧 痛みが wegtrekken; geneesk. 腫物が slinken; vanzelf verdwijnen; heldhaftig sneuvelen |