gen. |
moeizaam vorderen v5r vi; gewichtig doen; grootdoen; zich nadrukkelijk doen gelden; invloed m; macht uitoefenen; de baas spelen; woekeren; om zich heen grijpen; zich verbreiden; 外聞を beducht zijn voor; duchten; schromen; ontzien; vrezen; schuwen; bang zijn te; terugschrikken; vermijden; mijden; zich generen; terughoudend zijn; aarzelen; scrupules hebben |