gen. |
grappig adj-i uk; lollig; koddig; amusant; vermakelijk; om te gillen; belachelijk m; bespottelijk; ridicuul; vreemd m; gek m; raar f; zonderling m; merkwaardig; wonderlijk n; mal; absurd; onwelvoeglijk; onfatsoenlijk n; indecent; niet kies; niet passend; ongepast; not done; verdacht; niet in de haak; tot wantrouwen aanleiding gevend; tot verdenking aanleiding gevend |