mus. |
taiko n adj-no; grote trom; trommel f; drum; entertainer; komiek f; grappenmaker m; moppentapper m; lolbroek f; grapjas m; clown m; komiekeling m; fratsenmaker m; potsenmaker m; paljas m; pias m; vleier m; kruiper m; komediant m; slippendrager m; flikflooier m; fleemkous f; inform. slijmerd; inform. slijmbal; inform. slijmjurk; inform. hielenlikker; inform. kontlikker; vulg. kontkruiper; mooiprater m; inform. sijsjeslijmer; strooplikker m; scherts. likkepot; stroopsmeerder f; pluimstrijker m; ogendienaar m; taiko-strik (= tot een pof gestrikte obi) |