| |||
veilig adj-na; buiten gevaar; zonder risico; betrouwbaar; zeker m; in veiligheid; ongedeerd; alles kits; in orde; okay n; met ~ gaat alles goed; geen nood; maak je geen zorgen; niks aan de hand; reken er maar op; wees er maar zeker van; wees maar gerust; wees maar niet bezorgd; er kan niets mee gebeuren; wees daar niet ongerust over; trek je er niets van aan; inform. dat zit wel goed; beveiligd; stevig; secuur f; onfeilbaar |