| |||
eten v1 vt; opeten; consumeren; gebruiken; nemen; nuttigen; verorberen; naar binnen werken; wegwerken; inform. bikken; inform. binnenslaan; i.h.b. zich voeden met; uitdr. de inwendige mens versterken; de kost verdienen; aan de kost komen; in zijn onderhoud voorzien; leven m (van) |