gen. |
zich baan breken v1 vt; een weg breken; doorbreken; scheiden; delen; verdelen; opdelen; splitsen; uitsplitsen; uit elkaar halen; afbreken; uitdelen; distribueren; ronddelen; omdelen; indelen; afdelen; sorteren; classificeren; ordenen; uitmaken; onderscheiden; onderkennen; het verschil zien; remiseren |