| |||
winst maken v1 vt (op); winst behalen; opstrijken; er wat bij opsteken; verdienen; zijn voordeel doen (met); voordeel trekken (uit); Barg. bedissen; een kind krijgen; iem. een kind schenken; boffen; het treffen; zwijnen |
儲ける : 5 phrases in 1 subject |
General | 5 |