gen. |
verwonden v1 vt; blesseren; bezeren; kwetsen; een wond; wonden toebrengen aan; bewerken; toetakelen; beschadigen; schade berokkenen; toebrengen; aantasten; krassen maken; bekrassen; bekerven; een barst; een kerf; barsten m; kerven maken in; fig. grieven; krenken; kneuzen; deren; afbreuk doen aan; schaden |