gen. |
baldadig adj-na n vs; gewelddadig; hardhandig; onstuimig; woest; wild m; rebels; onbesuisd; ordeloos; ongeregeld n; lit.t. torve; grof; bruut m; ruw; hard; ruig; baldadigheid f; geweld n; gewelddadigheid f; hardhandigheid f; ruw gedrag; bruut geweld; onstuimigheid f; woestheid f; ordeloosheid; overweldiging f; violentie; ongeregeldheden; grofheid f; bruutheid f; ruwheid; ruigte f; ruigheid f; wild tekeergaan; rouwdouwen; Barg., volkst. rauzen; aanranden; geweld aandoen; brutaliseren; overweldigen; i.h.b. verkrachten; molesteren |