| gen. |
raken v5r vi; treffen n; slaan; botsen tegen; stoten op; gew. hitten; itten; 的に raak zijn; doel treffen; aankomen; 光 雨 風が reiken; inwerken; vallen in; invallen; pijn doen aan; deren; schrijnen; 果物は gekneusd raken; bruine plekken krijgen; 宝くじで prijs hebben; in de prijzen vallen; 一等に winnen; 予測が uitkomen; kloppen; 批判が terecht zijn; opgaan; 芝居は een succes zijn; 果物が goed vrucht dragen; フグに vergiftigd raken; 敵に het opnemen tegen; ertegenaan gaan; bevechten; 日曜日に vallen op; overeenkomen met; 百円に overeenstemmen met; corresponderen met; 東に liggen; 難局に aanpakken; bij de hoorns vatten; pakken; uithalen naar; tegen; zich afreageren op; 辞書 出典に raadplegen; naslaan; 本人に aftoetsen; 課題が toegewezen; toebedeeld krijgen; belast worden met; op z'n bord krijgen; opdraaien voor; aan bod komen; aan de beurt komen; 任に zich bezighouden met; waarnemen; op zich nemen; honkb. vaak hits of homeruns scoren; mahjong promoveren; ゴマを fijnmalen; fijnstampen; vijzelen; ひげを scheren; 魚が in het aas bijten; aanbijten |
