gen. |
de drie hemellichten n (m.n. zon, maan en sterren); dierk. Japanse paradijsmonarch; Terpsiphone atrocaudata; lied van een tamme Japanse struikzanger; iets schitterends; prachtstuk n; sankō-chignon (populaire haarwrong voor 16 17-jarige meisjes in de streek van Osaka op het einde van de Edo-periode); m.b.t. theeceremonie triade van watervaatje; theekommetje en thee-instrumentarium (o.a. katatsuki 肩衝, marutsubo 丸壺 en natsume 棗); mekuri-kaartsp. bep. combinatie van drie kaarten; aoni 青二 en shakajū 釈迦十}; pruimentien en kersentwintig} |