| |||
ronde n-adv; rondje n; toer m; astrol., twaalfjaarlijkse cyclus; tijdkring van twaalf jaar; armvol m; maat f; maatje n; periode van zeven dagen; week f; een rondje lopen; een tochtje; toer maken; z'n ronde doen; rondgaan; eenmaal gaan om; in de rondte gaan; een cyclus doorlopen |