![]() |
преуспевать | |
gen. | floreren; gedijen; voortkomen; vooruitboeren; vooruitkomen; aanslaan |
иметь успех | |
gen. | bijval vinden; gelukken; opgang maken |
| |||
floreren; gedijen; voortkomen; vooruitboeren; vooruitkomen; aanslaan (ms.lana); flikken (ms.lana); zich handhaven (Сова) |
преуспевать: 1 phrase in 1 subject |
Figure of speech | 1 |