gen. |
uitentreuren (Oorspronkelikk heeft men aangeduid dat iets zonder treuren geschiedde, dat wil zeggen (volgens de oudere betekenis van treuren) zonder loom of mismoedig te zijn of te worden, dus niet ‘t werk opgevend en vandaar onverdroten, volhardend, onverpoosd. Сова); uitentreuren (Oorspronkelikk heeft men aangeduid dat iets zonder treuren geschiedde, dat wil zeggen (volgens de oudere betekenis van treuren) zonder loom of mismoedig te zijn of te worden, dus niet t werk opgevend en vandaar onverdroten, volhardend, onverpoosd. Сова) |