DictionaryForumContacts

Morphology analysis
plaatsvinden (138) | Verb
1 plaatsvinden
2 plaatsvindend
3 geplaatsvonden
4 plaatsvind
5 plaatsvindt
6 plaatsvindt
7 plaatsvinden
8 plaatsvinden
9 plaatsvinden
10 geplaatsvonden
11 geplaatsvonden
12 geplaatsvonden
13 geplaatsvonden
14 geplaatsvonden
15 geplaatsvonden
16 plaatsvond
17 plaatsvond
18 plaatsvond
19 plaatsvonden
20 plaatsvonden
21 plaatsvonden
22 geplaatsvonden
23 geplaatsvonden
24 geplaatsvonden
25 geplaatsvonden
26 geplaatsvonden
27 geplaatsvonden
28 plaatsvinden
29 plaatsvinden
30 plaatsvinden
31 plaatsvinden
32 plaatsvinden
33 plaatsvinden
34 geplaatsvonden
35 geplaatsvonden
36 geplaatsvonden
37 geplaatsvonden
38 geplaatsvonden
39 geplaatsvonden
40 plaatsvinden
41 plaatsvinden
42 plaatsvinden
43 plaatsvinden
44 plaatsvinden
45 plaatsvinden
46 geplaatsvonden
47 geplaatsvonden
48 geplaatsvonden
49 geplaatsvonden
50 geplaatsvonden
51 geplaatsvonden
52 plaatsvind
plaatsvinden (115) | Verb
1 plaatsvinden
2 plaatsvindend
3 plaatsgevonden
4 plaats
5 plaats
6 plaats
7 plaats
8 plaats
9 plaats
10 plaatsgevonden
11 plaatsgevonden
12 plaatsgevonden
13 plaatsgevonden
14 plaatsgevonden
15 plaatsgevonden
16 plaats
17 plaats
18 plaats
19 plaats
20 plaats
21 plaats
22 plaatsgevonden
23 plaatsgevonden
24 plaatsgevonden
25 plaatsgevonden
26 plaatsgevonden
27 plaatsgevonden
28 plaatsvinden
29 plaatsvinden
30 plaatsvinden
31 plaatsvinden
32 plaatsvinden
33 plaatsvinden
34 plaatsgevonden
35 plaatsgevonden
36 plaatsgevonden
37 plaatsgevonden
38 plaatsgevonden
39 plaatsgevonden
40 plaatsvinden
41 plaatsvinden
42 plaatsvinden
43 plaatsvinden
44 plaatsvinden
45 plaatsvinden
46 plaatsgevonden
47 plaatsgevonden
48 plaatsgevonden
49 plaatsgevonden
50 plaatsgevonden
51 plaatsgevonden
52 plaats